Juridische betekenis van goodwill
In het BW is geen definitie opgenomen van de term goodwill. In BW Boek 2 wordt goodwill genoemd in relatie tot de regels voor het opstellen van een jaarrekening. In de fiscale wetgeving wordt goodwill genoemd in relatie tot toegestane afschrijvings- en activeringsregels als richtlijn in welke mate deze in het fiscale resultaat betrokken mogen worden. Uit deze wetsbepalingen blijkt echter niet wat de juridische betekenis is van goodwill.
Om tot een juiste juridische betekenis te komen heb ik de jurisprudentie erop nageslagen. De Hoge Raad heeft in een viertal arresten uitspraken gedaan die de betekenis nader uitleggen. Hierna zal ik deze arresten bespreken om te bekijken of hieruit een eenduidige betekenis van de term goodwill is af te leiden. Ik beoog niet een uitputtend overzicht te geven, maar ik heb slechts enkele relevante arresten belicht die illustratief zijn voor de verschillende interpretaties over het begrip goodwill.
HR 20 mei 1953, LJN AY 4039
De Hoge Raad definieerde het begrip goodwill in bovengenoemd arrest als volgt:
“De goodwill brengt tot uitdrukking de winstcapaciteit van een bedrijf, boven een normaal rendement op het daarin belegde vermogen en boven een normale beloning voor de arbeid van de ondernemer en vertegenwoordigt aldus in het algemeen de meerwaarde, welke boven dat vermogen aan het bedrijf kan worden toegekend.”
Deze definitie komt redelijk in de buurt van de economische definitie. Wat men stelt is dat wanneer de boekhoudkundige waarde van een onderneming een rendement heeft dat hoger is dan de rendementseis, de waarde van de onderneming verhoogd mag worden met de gekapitaliseerde meerwaarde boven die rendementseis, welke feitelijk de economische waarde uitdrukt. Wat jammer is, is dat de HR uitging van het winstbegrip in plaats van vrije geldstromen. Gezien de datum van het arrest is dat echter niet gek omdat in 1953 de term vrije geldstroom en discounted cash flow nog relatief onbekende begrippen waren.
HR 24 juni 1970, BNB 1970/160
De Hoge Raad definieerde het begrip goodwill in bovengenoemd arrest als volgt:
“Een complex van immateriële activa zoals relaties, klantenbestand, voorsprong,
knowhow, stand en organisatie en de goede naam en faam van de onderneming.
Het heeft als kenmerk dat het niet aan één goed is toe te rekenen, maar aan de gehele onderneming verbonden is en niet separeerbaar.”
Deze interpretatie van de HR sluit aan bij he teerder besproken verschil tussen boekhoudkundige waarde en economische waarde. Klantenkring, goede naam etc. zijn geen zelfstandige geld genererende objecten. Ze dienen altijd bezien te worden als onderdeel van de entiteit.
Wat vooral van belang is, is dat de HR aanduidt dat goodwill niet separeerbaar is en aan de hele onderneming verbonden is. Waarmee zij het entiteitsprincipe onderstreept dat ook bij de economische waarde gehanteerd wordt.
HR 12 oktober 2001, LJN ZC 3697
In deze zaak waren een man en vrouw gehuwd in gemeenschap van goederen. In 1997 besloten zij tot echtscheiding. Bij de verdeling van de gemeenschap werd betrokken het maatschapaandeel van de man in een medische specialistenpraktijk. De vrouw eiste dat in de verdeling de waarde van de goodwill in de maatschap betrokken zou worden. Het gerechtshof in Den Haag had geoordeeld dat de waarde van de goodwill in de specialistenpraktijk op zichzelf niet voor verdeling vatbaar is omdat het geen vermogensrecht is. Wel voor verdeling vatbaar is het aandeel in het maatschapkapitaal waarin de waarde van de goodwill inbegrepen is, maar dat de waarde van de goodwill niet te bepalen was op het verdelingsmoment. De man kreeg de onbepaalde goodwill toegewezen en de vrouw kreeg een vordering op de man voor de helft van de waarde van de goodwill. Deze zou pas vast komen te staan wanneer de man uit de maatschap zou treden en zijn aandeel aan een derde zou verkopen.
De Hoge Raad bekrachtigde deze beslissing in haar arrest op 12 oktober 2001. De overwegingen die daaraan ten grondslag lagen waren:
De goodwill waar partijen van mening over verschillen vormt een factor die tot uitdrukking zal komen in de vergoeding die de man kan bedingen bij uittreden wanneer hij zijn aandeel aan een derde overdraagt of aan de overblijvende vennoten (of beter gezegd maten). De vrouw had de berekening gemaakt wat de waarde van de goodwill zou zijn op basis van de richtlijnen van de orde van medisch specialisten. De HR was het met het Hof eens dat door de aanwezige onzekerheden geen deugdelijke of betrouwbare waardering mogelijk was. De HR vond dat het Hof geen deskundige hierin hoefde te benoemen omdat de rechter de vrijheid heeft om naar eigen inzicht te beslissen of hij aan deskundige voorlichting behoefte heeft.
De HR en het Hof gaan er dus vanuit dat door de onzekerheden in de toekomst de hoogte van de goodwill niet te bepalen is.
In economische zin kan men stellen: Verwachtingen zijn onderhevig aan risico en onzekerheid. In tegenstelling tot risico is onzekerheid niet uit te drukken in een kans. Zaken als rampen en oorlogen hebben hun invloed op ondernemingen maar zijn niet uit te drukken in een kansverdeling. Indien de bedoelde onzekerheden dus eigenlijk (ondernemings)risico’s waren, dan was dat dus wel degelijk uit te rekenen. Ik veronderstel dat de HR en het Hof ook daadwerkelijk doelden op ondernemingsrisico’s en niet op natuurrampen of oorlogen, al blijkt dat niet uit het arrest. Uitgaande van die veronderstelling heeft de HR een onjuiste beslissing genomen. Immers, een waarderingsdeskundige had in de waardering rekening gehouden met de aanwezige ondernemingsrisico’s die tot uiting zouden zijn gekomen in de opgestelde toekomstverwachting en de disconteringsvoet. Waarbij de laatste uiting had gegeven aan de tijdvoorkeur voor geld en de systematische risico’s. Dit zijn bedrijfstakrisico’s die een specifieke onderneming in meerdere of mindere mate ondervindt relatief afgezet ten opzichte van de bedrijfstak waarin ze opereert.